Sommige mensen met IBM blijken anti-cN-1A in hun bloed te hebben. Mogelijk kan het aantonen van deze antistof helpen bij de diagnosestelling, met name wanneer een spierbiopt onvoldoende uitsluitsel geeft.
Achtergrond
In 2013 werd in het lab van onder andere het Radboudumc het antilichaam anti-cN-1A ontdekt in het bloed van mensen met IBM. Dit antilichaam is gericht tegen het cN-1A eiwit, een eiwit dat alleen in spieren voorkomt en een functie heeft in de energieproductie. Het is nog onbekend waarom mensen met inclusion body myositis antistoffen vormen tegen dit eiwit.
Resultaten
Met de huidige laboratoriumtechniek waarmee we anti-cN-1A opsporen, weten we dat ongeveer een derde van de mensen met inclusion body myositis anti-cN-1A antistoffen blijkt te hebben. De afwezigheid van anti-cN-1A sluit inclusion body myositis niet uit.
Discussie
Het vinden van deze antistoffen is belangrijk in de diagnostiek van inclusion body myositis: soms is het spierbiopt onvoldoende en kan de aanwezigheid van anti-cN-1A de diagnose ondersteunen.
De aanwezigheid van anti-cN-1A kan mogelijk ook gebruikt worden om het verloop beter te kunnen voorspellen. Mensen met IBM en anti-cN-1A vertonen vaak een ‘klassiek’ beeld van inclusion body myositis met onder andere vaker rimmed vacuoles in het biopt en minder vaak zwakte van de bovenarmen bij debuut van de ziekte. Mensen met inclusion body myositis en anti-cN-1A antistoffen hebben een wat slechtere prognose, mogelijk vanwege meer zwakte in het gelaat en slikproblemen.
Planning
Dit onderzoek is uitgevoerd in 2013.
Deelname
Deelname aan dit onderzoek is niet meer mogelijk.